Ooit begon ik dit blog omdat ik mooie dingen wilde verzamelen en delen met de wijde wereld. Ik had geen duidelijk omschreven plan, het leek me gewoon leuk. Als je goed om je heen kijkt, is er zo ongelooflijk veel moois te zien. Ik vind van alles mooi. Interieur, kunst, wolken, de maan, mijn kinderen, woorden.
Het zijn dus niet alleen plaatjes, maar ook woorden. Het zal de leeftijd wel zijn (of een gigantische midlifecrisis), maar de laatste tijd denk ik steeds vaker na over hoe je je leven zo mooi mogelijk maakt. En daar schrijf ik dan over. Niet met woorden als kwetsbaarheid of in je kracht staan, die heb ik iets te vaak gehoord, maar over pratende vissen en prinsesjes.
Want in sprookjes doen ze het: lang en gelukkig leven. Niet vanaf dag 1. Er gebeurt altijd wel iets vreselijks. Je moeder blijkt een heks te zijn of je wordt opgegeten door een draak. Maar uiteindelijk komt de prins op het witte paard langs of wordt de reus je beste vriend. En dan… ja dan gebeurt het: je leeft nog lang en gelukkig.
‘Allemoois’ wilde ik dit blog noemen, maar dat bestond al. Toen dacht ik aan een Chinees gezegde dat ik ooit ergens las. Over een vis in de boom.
Er was eens een visje. Hij woonde met zijn vader en moeder in een mooie, grote vijver. Zijn ouders waren zo ongelooflijk trots op hun zoon; ze glommen ervan. Het visje had een fijn leven in de vijver, maar hij zat ook vol dromen. Prachtige, grote dromen.
Op een dag kwam het visje terug van school, waar hij had geleerd over de mens, en hij vroeg aan zijn ouders: ‘Later als ik groot ben, wil ik net als een mens rennen en springen en huppelen. Kan dat? Dat lijkt me fantastisch!’ En zijn ouders, die zo blij waren met hun enige, mooie vissenzoon en hem niet verdrietig wilden zien, zeiden: ‘Ja hoor. Dat kun jij later.’ Het visje lachte tevreden. Dat ging hij doen: huppelen, springen en rondjes rennen.
Op een dag landde een libelle op het lelieblad boven het visje. Hij bekeek haar eens goed van dichtbij en vroeg aan zijn ouders: ‘Krijg ik later als ik groot ben ook vleugels zodat ik door de lucht kan vliegen naar waar ik maar wil? Dat lijkt me meer dan fantastisch.’ En zijn ouders zeiden: ‘Ja hoor. Dat kun jij later.’ Dat maakte het visje blij en hij zwom vrolijk verder.
Op een dag zwom het visje op zijn rug en hij zag grote, zachte, witte wolken langzaam voorbijschuiven aan een prachtig blauwe lucht. Het visje vroeg zijn ouders of hij, later als hij groot was, op de wolken kon liggen. Zijn ouders keken elkaar even aan en zeiden zacht: ‘Ja hoor, dat kun jij later.’
Maar op een dag was het later. Het visje had nog geen benen, ook geen vleugels en de wolken leken oneindig ver weg. Het visje was zwaar teleurgesteld. Hij ging naar zijn ouders en vroeg: ‘Wanneer is het later?’ Zijn ouders schrokken. Ze keken hem niet aan en mompelden: ‘Later is later’. Het visje zwom weg van zijn ouders, zo snel als hij kon. Boos en teleurgesteld.
Aan de andere kant van de vijver zag hij een oude grijze vis. Hij had zijn ogen dicht en dobberde op zijn rug met de deining mee. ‘Hoe gaat het met je?’, vroeg de oude vis zonder zijn ogen te openen. ‘Slecht’, zei het visje sip, ‘ik kan niks.’ ‘Dat geloof ik niet’, zei de oude wijze vis.
‘Ik wil lopen, huppelen en rennen!’, zei het visje. ‘Dat kan niet’, zei de vis, ‘je hebt geen benen.’ Beteuterd keek het visje naar zijn staart. Handig om mee te sturen, maar niet om mee te huppelen.
‘Ik wil vliegen als een libelle. Soms hoog en dan weer laag en…’. De oude vis onderbrak hem: ‘Je hebt geen vleugels’.
Het visje werd steeds sipper. ‘Dus op de wolken liggen is zeker ook onmogelijk?’ De oude vis opende zijn ogen en zei: ‘Nee hoor. Dat doe ik iedere dag. Tenzij er geen wolkje aan de lucht is natuurlijk.’ Het visje keek hem ongelovig aan. ‘Kom’, zei de oude vis en hij zwom naar boven.
De oude vis stak zijn kop boven het water en het visje deed hem na. ‘Zie je dat?’, zei de oude vis en hij keek om zich heen. Het kleine visje keek ook: ‘Ik zie water, heel veel water.’ ‘Kijk nog eens’, zei de oude vis en hij sprong even boven het water uit, keek met een grote glimlach naar de vijver en kwam met een plons weer in het water. Het kleine visje deed hem na en ineens zag hij het: wolken. Het wateroppervlak was bezaaid met witte, wollige wolken. Grote en kleine. En tussendoor een paar bomen. Toen het kleine visje dat had gezien, bleef hij om zich heen kijken. Naar het helderblauw van de lucht en het spierwit van de wolken, weerspiegeld in het water. Hij was daar waar hij wilde zijn: met zijn hoofd tussen de wolken.
Na een paar uur in de wolken vroeg het kleine visje aan de oude vis: ‘Hoe wist je dat dit kon?’. De oude vis antwoordde: ‘Je moet kijken. Altijd en overal. Verder dan je kunt. Want wie de bomen in het water ziet, ziet de vissen in de wolken.’
Of de vissen in de bomen. Het is maar hoe je kijkt.
Super Chris!
Dank! X
Pingback: De vis en de reiger | fishinthetree
Ik zou het graag in boekvorm aan onze kids voorlezen!!
Ik zou het graag in boekvorm aan onze kids voorlezen!!
Pingback: (Klein)kunst | fishinthetree
Pingback: Waarom je niet té lang moet wachten | fishinthetree