Drie jaar geleden vroeg Ilse Bevelander of ik een sprookje over de seizoenen kon schrijven voor haar kleinkunstvoorstelling. We hadden het over diverse sprookjesfiguren en dieren en bedachten waarom ze wel of niet van een seizoen hielden. En toen kwam daar die kabouter, die een hartgrondige hekel aan de zomer had. Ik als zomerliefhebber begreep hem absoluut niet, maar vanuit zijn oogpunt was het best logisch. Pas geleden legde ik de link met nu: we zijn het vaak niet met elkaar eens en dat is prima. Zolang we maar naar elkaar blijven luisteren en elkaar respecteren. Dan leven we vast nog lang en gelukkig.
Er was eens een prinsesje dat verliefd was op de zomer. Op de zon, de warmte, de lange dagen. Als het zomer was, voelde het prinsesje zich ultiem gelukkig.
Op een prachtige zomerdag liep het prinsesje zonder jas en op blote voeten naar buiten. Ze huppelde door het gras en floot een vrolijk liedje. Totdat ze iets hoorde. Het leek alsof er iemand stond te roepen. Ze luisterde goed en hoorde: ‘Weg met de zomer!’. Het prinsesje keek om zich heen en zag tussen de grassprietjes een kabouter staan. Boven zijn rode puntmuts hield hij een bord vast waarop stond geschreven: ‘Stop de zomer!’. Hij keek de prinses aan en riep: ‘Stop de zomer! Stop de zomer!’.
De prinses keek hem verbaasd aan en vroeg: ‘Waarom?’. ‘Omdat de zomer vreselijk is. Daarom!’, zei de kabouter kwaad. ‘Ik vind de zomer juist heerlijk’, antwoordde de prinses, ‘de zon, de warmte, de..’. ‘Houd maar op!’, schreeuwde de kabouter. ‘Zie je dit?’ En hij wees naar de rode puntmuts op zijn hoofd. ‘En dit?’ en hij aaide over zijn witte baard. ‘Heb je enig idee hoe warm die dingen zijn?’.
Nog voordat de prinses kon antwoorden ging hij verder: ‘Nee, natuurlijk niet. Want jij hoeft niet iedere dag een puntmuts op. En een baard zul jij nooit hebben, of wel soms? En dan dat gras!’ Hij maaide met zijn armen en het bord om zich heen door het gras. ‘In de zomer is het gras zó lang en groeit het zó hard. Ik kom er amper doorheen. Ik kan je vertellen: het is afschuwelijk in de zomer.’
De prinses wilde wat zeggen, maar de kabouter ging onverstoorbaar door. ‘En nu hoor ik je denken: ga dan lekker naar huis, pak een ijsje uit de diepvries en zet de airco aan. Maar zie jij hier ergens een paddenstoel?? Nee dus! In de zomer is nergens een paddenstoel te vinden. In de zomer ben ik dakloos. Het is afgrijselijk.’ De kabouter stak het bord nog iets hoger de lucht in en zei: ‘Ik haat de zomer. We moeten de zomer afschaffen.’ De prinses keek hem met grote ogen aan. ‘Afschaffen?’, zei ze, ‘Dat kan toch niet. De zomer maakt mij juist heel erg blij.’
‘Ik ben heus niet de enige hoor’, zei de kabouter. ‘De mol is het ook met mij eens. De zon is veel te fel voor hem. Hij ziet geen steek. En de regenworm steunt deze actie ook. Die kan niet tegen de warmte. Hij en zijn familie moeten dus de hele zomer onder de grond blijven en áls er dan een keer een regenbuitje valt en ze naar boven gaan om dat te vieren, worden ze opgewacht door hongerige vogels. Zo vreselijk.’ Hij schudde zijn hoofd.
‘Dus we zijn al met zijn drieën. En we willen best wel onderhandelen. Eén dag zomer is te doen. Hooguit twee. Dan kunnen de planten groeien, de bloemen bloeien, de bijen hun werk doen, maar daarna moet het klaar zijn. Hup door naar de herfst.’
‘Ik geloof niet dat dat gaat lukken’ zei de prinses. ‘Waarom niet?’, zei de kabouter verontwaardigd. Ik denk gewoon dat het niet kan’, antwoordde ze, ‘Iets met de zon en de aarde ofzo’. De kabouter liet het bord zakken en keek sip voor zich uit. ‘Dat zei de wijze uil ook al’, zei hij zacht, ‘De uil zei dat het absoluut en volkomen onmogelijk, onuitvoerbaar en onwenselijk is. En volgens hem is er altijd wel iemand die de zomer nodig heeft. Net zoals ik de herfst nodig heb.’
‘Ik denk dat de uil gelijk heeft’, zei de prinses, ‘de zomer komt altijd weer terug’. ‘Maar de zomer gaat ook altijd weer voorbij’ zei de kabouter. ‘Ja’ zei de prinses en toen voelden ze zich allebei verdrietig. De prinses, omdat de zomer altijd een keer ophoudt. En de kabouter omdat de zomer altijd weer terugkomt.
Maar plots keek de kabouter op en zei hij: ‘Maar het wordt ook altijd weer herfst’. ‘En het wordt ook altijd weer zomer’, glimlachte de prinses. Toen waren ze allebei weer even stil.
‘Ga je met me mee een ijsje eten?’ vroeg de prinses. ‘Ik woon in een prachtig kasteel en we hebben een koude kelder vol vocht en misschien staan er zelfs wel een paar paddenstoelen. Daar mag je best blijven totdat de herfst weer komt.’ De kabouter vond het een geweldig idee. Hij had zich de hele zomer nog niet zó blij gevoeld. ‘Op één voorwaarde’, zei hij tegen de prinses, ‘en dat is dat je in de herfst bij mij op visite komt in mijn knusse paddenstoel. Dan doe ik de open haard en de kaarsjes aan en maak ik kastanjesoep.’ De prinses had geen idee hoe zij ooit in een paddenstoel zou passen, maar het leek haar fantastisch. ‘Afgesproken’, zei de prinses.